Hellend dak

Een hellend dak kan slechts heel licht hellend zijn, zeg maar een plat dak dat iets schuin naar één kant afloopt, het ‘lessenaarsdak’. Hierop ligt meestal een bitumineuze dakdekking. Als de helling meer is dan 15 graden, kunnen ook golfplaten worden gebruikt, als zie je die op woonhuizen maar zelden. Ze zijn doorgaans minder duurzaam dan andere dakbedekkingen en weinig mensen vinden ze mooi. Bij een veel toegepaste dakvorm komen twee hellende vlakken (‘dakschilden’) samen in de nok. Het kan gaan om twee even grote dakschilden, zoals bij het zadeldak,, maar ook om schilden van ongelijke lente met een verschillende helling. Op dit soort daken liggen doorgaans pannen, maar onder meer ook natuurleien, bitumineuze dakdekking en riet. Zie voor de benaming van de meest voorkomende dakvormen de tekeningen op de volgende pagina. Vroeger werd vaak geen dakbeschot toegepast. De draagbalken liepen dan van de goot naar de nok. Dit heet een sporenkap. Op deze sporen werden panlatten en een bedekking van leien of pannen aangebracht. De kieren werden dan met riet dichtgestopt. Tegenwoordig wordt de basis van de houten dakconstructie gevormd door kapspanten die aan de muurplaten zijn bevestigd. Muurplaten zijn houten balken die op de bouwmuren liggen en daarmee verbonden zijn met de muurplaatankers. Bij de spouwmuren liggen de muurplaten doorgaans op het binnenspouwblad. Het kapspant wordt gevormd door spantbenen die onderling zijn verbonden door een hanenbalk. De hanenbank vangt een deel van de zijwaartse krachten van de spanten op. Afhankelijk van het soort dak kunnen er meer onderdelen zijn, zoals de makelaar, die een hanenbalk verbindt met de nokgording. verder is er nog een nokbalk die bovenaan de spanten verbindt. De spanten onderling worden verbonden door gordingen. Dit zijn de horizontale balken die het dakbeschot dragen. Een dergelijke constructie wordt een gordingkap genoemd. Het dak kan ter plekke door timmerlieden met behulp van houtverbindingen worden gemaakt, maar tegenwoordig worden er vaak metalen verbindingsstukken gebruikt, omdat dit sneller werkt. Of worden de kapspanten in de fabriek voorbereid. Waar twee dakschilden van elkaar raken, ontstaat een hoek. De buitenhoek van twee dakvlakken heet hoekkeper; de binnenhoek heet kilkeper. Zo’n kilkeper is er vaak ook bij de overgang van het dakvlak in het dak van een dakkapel. De uitvoering is verder afhankelijk van de aan te brengen dakbedekking. Bij afwerking met pannen moeten er tengels en panlatten op, voor een bitumineuze dakbedekking moet het dakbeschot vlak zijn. Vroeger werd het dakbeschot gemaakt van planken die koud tegen elkaar werden gezet. Daarna van houten delen met messing en groef, en tegenwoordig wordt vaak sandwich-plaat-materiaal gebruikt waarin de isolatie al is opgenomen en zelfs soms de tengels al zijn opgelijmd. Heel zelden worden echter gewapende cellenbetonelementen gebruikt. bij de gordingenkap lopen de naden van de houten delen verticaal. Dit heeft bij een lekkende pan het voordeel dat het water makkelijk afloopt in de goot. bij een sporenkap lopen de delen horizontaal. Soms worden dan in de planken watergroeven aangebracht, voor een betere waterafvoer bij een lekke pan. De tengels – dat zijn houten latten van circa 25 mm dik – lopen verticaal. Hierdoor ontstaat er een ventilatieopening en het water dat onder de pannen komt, kan vrij aflopen. Op de daktengels worden de panlatten aangebracht die de dakpannen ondersteunen.