Er zijn veel manieren om het dak te dekken; we beschrijven er twee.
Werkvolgorde 1. Uitgangspunt is dat de dakbedekking komt op een nieuw houten dak, van bijvoorbeeld een aanbouw aan een woning. Op de dak- vloer komt thermische isolatie (die bestand is tegen de temperatuur van een brander) en u bevestigt de bedekking mechanisch en brandt ‘m.
Verderop staat hoe de verschillende details worden uitgevoerd; lees dit voordat u aan het werk gaat. Zie de bijbehorende tekeningen.
a. Eerst legt u de speciale drukvaste (en beloopbare) dakisolatieplaten. Ze komen in halfsteensverband los op de dakvloer, de onderconstructie. Zorg dat de naden goed aansluiten en verwerk ze verder volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
De platen moeten tot tegen de dakrand of dakopstand doorlopen, en niet tot de mastiekschroot, want dan ontstaat daar een zogeheten koudebrug.
Overigens wordt de mastiekschroot tegenwoordig niet meer gebruikt. Hij was vroeger nodig omdat dakbanen bij het in een haakse hoek buigen zouden breken. Maar de huidige gemodificeerde dak- banen zijn zo flexibel, dat dit geen probleem is. Als mastiekschroten er al zitten, kunt u ze natuurlijk handhaven.
Isolatieplaten zijn vaak aan één of twee zijden voorzien van een laag gebitumineerd glasvlies, de zogeheten cacheerlaag. Bij een éénzijdige laag komt deze aan de bovenkant; hij dient voor de hechting van de dakbedekking.
Zorg dat de overlappen hiervan niet beschadigen; gebeurt dat toch, repareer ze dan voordat u de dakbedekking aanbrengt.
b. Breng eerst een randstrook aan, vanaf de dakrand tot ioo mmop het dakvlak. Daarvoor gebruikt u een zelfklevende gebitumineerde polyestermat.
De eerste laag dakbedelckingsmateriaal op het dakvlak begint met een halve baanbreedte. Hij loopt vanaf de kim. Zo voorkomt u dat straks de langsnaden op elkaar komen. Werk vanaf de uitwatering, zodat de naden afwaterend naar de afvoer lopen. De langsoverlappen moeten minimaal 70 mm breed zijn.
Als het te bedekken deel langer is dan de dakrol lang is, of u verwerkt een gedeelte van een baan, ontstaan er dwarsnaden. Dwarsoverlappen zijn ten minste ioo mm breed. Alle hoeken die door een volgende baan worden overlapt, moeten worden afgeschuind: haal dus van de onderliggende baan een hoek- stukje af met zijden van 70 mm 100 mm.
c. De volgende baan wordt met een overlap op de voorgaande aangebracht.
De dakbedekking en de isolatie- platen worden volgens een vast patroon vastgezet. Hiervoor gebruikt u speciale metalen ‘drukverdeeiplaten’, ringvormig met een middelljn van 70 mm of rechthoekig van 40 8o mm, en bijbehorende zelftappende (voorboren is dus niet nodig) schroeven van minimaal 4 mm dik (inclusief spoed).
De schroeflengte is gelijk aan de dikte van het isolatiemateriaal plus minimaal 15 mm.
Draai de schroeven juist zover aan, dat de drukverdeelplaat in het vlak van het isolatiemateriaal ligt; voorkom kuilen.
Als vuistregel geldt voor het aantal bevestigers per vierkante meter: 4 in het middenvlak van het dak, 6 langs de randen van het dak en 8 op de hoeken van het dak.
In de kimmen dienen de bevestigers hart op hart op 250 mm te worden aangebracht: de zogenoemde kimfixatie.
Met de hoek- en randzone van het dak wordt bedoeld een strook van 2 m breed.
Werk zo baan voor baan af totdat de eerste laag volledig is aangebracht.
d. De tweede laag dakbedekking heeft een extra coating (Mec-rol) en begint met een hele baanbreedte, zodat de langsnaden op het dakvlak niet op elkaar komen. De tweede laag komt tot in de <kim’ van de dakopstand (de binnenhoek bij de opstand).
Voor de banen op het plattedakviak handelt u als volgt: rol elke baan ter plekke eerst uit, stel hem op de juiste overlapbreedte en rol hem vervolgens op, zodat u hem bij het uitrollen voor het branden maldeljker op de juiste plaats uitrolt. Om de baan goed uit te kunnen richten, is het makkelijk de dakrol op een oude kartonnen tapijtkoker of pvc-pijp met een middellijn van zo’n 100 mm te rollen. De bedoeling is dat u de baan de tweede keer in precies de juiste stand kunt uitrollen. Een alternatieve methode is het in twee delen terugrollen van de baan, waarbij u eerst de ene en dan de andere kant op werkt.
e. Van brandrollen mag u slechts banen van 5 tot 7,5 meter lengte aanbrengen. Daarom worden ze <in verband’ aangebracht. Dat betekent dat de dwarsoverlappen verspringend worden aangebracht, en nooit in elkaars verlengde.
f. Bij het branden gaat u als volgt te werk: de brandrol komt met de foliekant naar onderen. Laat de beschermfolie zitten; die smelt straks weg.
U richt de vlam op de onderrand van de rol, juist boven de eerste laag; beweeg hem gelijkmatig langs de hele rol heen en weer.
Als u ziet dat het bitumen vloeibaar aan het worden is, wordt de rol een stukje afgerold en tegelijk aangedrukt. Er moet een egale vloeibare bitumenrups worden gevormd. Aan weerszijden van de baan moet de bitumen er tussen 5 en 10 mm onder uitpuilen.
Voorkom dat er lucht wordt ingesloten.
g. Als de toplaag een APP-brandrol is, hoeft hij niet verder afgewerkt te worden; ook de uitgepuilde gemodificeerde bitumen niet. Bij een toplaag van APP-dakbanen en waarbij niet wordt geballast, moet de onderlaag ook APP-gemodificeerd zijn.
Alle andere bitumen dakbedekkingsmaterialen moeten tegen aantasting door uv-straling worden beschermd. Vaak wordt daarom als toplaag een gemineraliseerd4 dakrol gebruikt.
Ook APP-dakrollen zijn vaak y een mineraallaag voorzien, om dak een fraaier uiterlijk te ge Als ballastlaag en bescherming t gen warmte en uv-stralen gebruikt u grof grind in een laagdikte van ten minste 40 mm. Een alternatief, daarvoor zijn betonnen daktegels (zogenoemde dreentegels).